Nu moest ik er aan geloven.....
Mijn aanstellingsbrief......d.d. 26 maart 1962

Op eerder vernoemde datum kwam ik als broekie voor het eerst "onder de wapenen" zoals men dat noemde en vanaf dat moment werd ik met beide benen op de grond gezet.......
Het manneke wat zich op school niet echt kon manifesteren had zijn zinnen doorgevoerd en kwam op 15 jarige leeftijd ( op 5 dagen na 16 jr. ) met vele leeftijdgenoten in een bak
( klas ) beroeps schepelingen terecht in het Marine Opleidingskamp te Hilversum. Na een bezoek aan de kooi- en zakkenboer, waar we in het pak werden gehesen, kregen we een tweetal plunje zakken waar je totale plunje in werd gestouwd en werden afgemarcheerd naar de z.g. naaizolder.
Op de naaizolder ( dat was zoals later bleek de zolder boven de wapenkamer ) stonden allemaal staande kasten en tussen de twee kasten stalen stapelbedden met stromatrassen en er werd ons geleerd ons bedje op te maken, je eigen kastje model in te ruimen, en wee je gebeente als er iets niet-model in was gepakt, dan trok de kwartiermeester of korporaal ( bleek mijn baksmeester te zijn ) de hele kast leeg en kon je opnieuw beginnen.
Raar maar waar ik accepteerde dat!
Ik had blijkbaar regelmaat en discipline nodig, ik was ook wel nieuwsgierig wat de toekomst zou gaan brengen en het vrije leventje maakt plaats voor regelmaat in mijn leven en zoals later blijkt toch veel vrijheid gaf en levensvreugde !
Maar even terug naar de grondbeginselen.....
Na het een en ander onder de knie te hebben moesten we al onze barrang ( kleding en uitrusting ) gaan nummeren met naald en rood en zwart naaigaren immers bij de marien heb je niet alleen een naam maar ook een nummer,.........jawel alle kleding, niets uitgezonderd !, en dat nummeren geschiedde met een z.g.n. ketting steek. Ik weet nog goed dat mijn marinenummer 45260 was ! Raar maar waar het lijkt wel in je Kapalla ( hoofd ) getatoeëerd want dat nummer vergeet je de rest van je leven niet meer ! Uitgezonderd van het nummeren waren de zakdoekjes ( 6 stuks ), schoenen en kleding borstel, pompoesjes en plunjezak........ deze mochten worden gestempeld met Oost Indische stempel inkt !, en de borstels met slagletters ! Zelfs in je tandenborstel en zeepdoosje moest je jouw nummer inkrassen met de naald of speld.
Ik weet nog goed dat de kettingsteek op de dekens moesten worden gedaan met zeven steken op de lengte van een naald.
Tijdens deze naaizolder periode mochten we ook nog geen petlintje dragen , jawel dat lintje met de bekende 16 letters (Koninklijke Marine) ten teken dat we nog Baru ( nieuweling , broekkie of jongeling ) waren , en in de kantine ook geen biertje kon krijgen!.......Maar aan al het goede ( ? ) komt een eind en uiteindelijk werden we verkast naar barak 't Hoen !, met lintje en op schoenen ! Jawel we konden zelfs s' avonds een biertje drinken, maar pas op niet meer dan TWEE !
Alle barakken hadden een naam, zoals Houttuin , van Hulst , 't Hoen enz.
Het manneke wat zich op school niet echt kon manifesteren had zijn zinnen doorgevoerd en kwam op 15 jarige leeftijd ( op 5 dagen na 16 jr. ) met vele leeftijdgenoten in een bak
( klas ) beroeps schepelingen terecht in het Marine Opleidingskamp te Hilversum. Na een bezoek aan de kooi- en zakkenboer, waar we in het pak werden gehesen, kregen we een tweetal plunje zakken waar je totale plunje in werd gestouwd en werden afgemarcheerd naar de z.g. naaizolder.
Op de naaizolder ( dat was zoals later bleek de zolder boven de wapenkamer ) stonden allemaal staande kasten en tussen de twee kasten stalen stapelbedden met stromatrassen en er werd ons geleerd ons bedje op te maken, je eigen kastje model in te ruimen, en wee je gebeente als er iets niet-model in was gepakt, dan trok de kwartiermeester of korporaal ( bleek mijn baksmeester te zijn ) de hele kast leeg en kon je opnieuw beginnen.
Raar maar waar ik accepteerde dat!
Ik had blijkbaar regelmaat en discipline nodig, ik was ook wel nieuwsgierig wat de toekomst zou gaan brengen en het vrije leventje maakt plaats voor regelmaat in mijn leven en zoals later blijkt toch veel vrijheid gaf en levensvreugde !
Maar even terug naar de grondbeginselen.....
Na het een en ander onder de knie te hebben moesten we al onze barrang ( kleding en uitrusting ) gaan nummeren met naald en rood en zwart naaigaren immers bij de marien heb je niet alleen een naam maar ook een nummer,.........jawel alle kleding, niets uitgezonderd !, en dat nummeren geschiedde met een z.g.n. ketting steek. Ik weet nog goed dat mijn marinenummer 45260 was ! Raar maar waar het lijkt wel in je Kapalla ( hoofd ) getatoeëerd want dat nummer vergeet je de rest van je leven niet meer ! Uitgezonderd van het nummeren waren de zakdoekjes ( 6 stuks ), schoenen en kleding borstel, pompoesjes en plunjezak........ deze mochten worden gestempeld met Oost Indische stempel inkt !, en de borstels met slagletters ! Zelfs in je tandenborstel en zeepdoosje moest je jouw nummer inkrassen met de naald of speld.
Ik weet nog goed dat de kettingsteek op de dekens moesten worden gedaan met zeven steken op de lengte van een naald.
Tijdens deze naaizolder periode mochten we ook nog geen petlintje dragen , jawel dat lintje met de bekende 16 letters (Koninklijke Marine) ten teken dat we nog Baru ( nieuweling , broekkie of jongeling ) waren , en in de kantine ook geen biertje kon krijgen!.......Maar aan al het goede ( ? ) komt een eind en uiteindelijk werden we verkast naar barak 't Hoen !, met lintje en op schoenen ! Jawel we konden zelfs s' avonds een biertje drinken, maar pas op niet meer dan TWEE !
Alle barakken hadden een naam, zoals Houttuin , van Hulst , 't Hoen enz.
Niet te geloven.......Arie in het gelid, en luisteren naar de Baksmeester!,
achter mij ( 2 ) loopt Jan Brochard ..... 2014 weer ontmoet op de Zr.Ms. Karel Doorman..... zie foto hieronder.
achter mij ( 2 ) loopt Jan Brochard ..... 2014 weer ontmoet op de Zr.Ms. Karel Doorman..... zie foto hieronder.
Ik werd ......."MATROOS" , en dus "VAN ALLE MARKTEN THUIS" het mooiste vak bij de Marine........
Matrozen kwamen op ieder schip in grote aantallen voor.
Zij onderhielden het schip, stonden aan het roer, sjouwden met zware trossen en wisten alles van touwwerk, tuigage , sloepen en grondtakels.......Velen zwierven dan ook over het gehele schip van wasplaats , slaapverblijf, gangen , buiten aan dek, brug werkruimtes zoals kabelgat, stuurkamers , tuigbergplaatsen, maar ook soms hulp bij de kok, bottelier en cafetaria en hofmeesters.
Ook bezat bijna iedere matroos wel een of meer brevetten.
( bijvakken ) wat inhield dat hij ook nog werk verrichtte op een totaal ander gebied.
Matrozen kwamen op ieder schip in grote aantallen voor.
Zij onderhielden het schip, stonden aan het roer, sjouwden met zware trossen en wisten alles van touwwerk, tuigage , sloepen en grondtakels.......Velen zwierven dan ook over het gehele schip van wasplaats , slaapverblijf, gangen , buiten aan dek, brug werkruimtes zoals kabelgat, stuurkamers , tuigbergplaatsen, maar ook soms hulp bij de kok, bottelier en cafetaria en hofmeesters.
Ook bezat bijna iedere matroos wel een of meer brevetten.
( bijvakken ) wat inhield dat hij ook nog werk verrichtte op een totaal ander gebied.
Velen waren kanonnier en werkten als zodanig een deel van de dag met het geschut. Anderen waren radioafstandspeiler vuurleiding of plotter en zaten urenlang in de donkere radarruimten, ook kon je nog hulpbrevetten halen zoals hulp duiker , duiker enz. of ziekenverpleger...... te veel om op te noemen.
de Matrozen konden zeilen, roeien en wrikken. Al met al moest je een paar stevige handen aan je lijf hebben en overal voor inzetbaar zijn !
ALLEMANSEINDJE
Belangrijk was het splitsen en knopen, dat iedere matroos moest beheersen.
Voor iedere bevordering moest er weer een werkstuk worden gemaakt, telkens wat moeilijker.
Een veel gevraagd examenstukje was het bekende allemanseindje, het sierlijke stukje touw dat aan de klepel van de scheepsbel hangt. In menig Helderse huiskamer kom je het tegen als siervoorwerp, en ook in iedere kroeg van de havensteden kom je er wel een tegen aan een scheepsbel.
Of het maken van een lijfsysing, een soort lus die je om je lijf moest doen met daaraan een tros ter voorkoming dat je ergens naar beneden of buitenboord kon vallen bij gevaarlijk werk. Tegenwoordig noemen ze het een "sleng "
De grote dekken van het oude schip leenden zich ook uitstekend om een andere matrozentaak te vervullen: het regelmatig terugkerende dekschrobben, roestbikken en het soppen van de dekhuizen.
Ook werden zij getraind in het omgaan met katrollen en allerlei hijsinstallaties.
Want als er aan boord van een schip wat gehesen of getakeld moest worden dan was dat de taak voor de dekdienst, zoals de club matrozen met het kader ook wel werd genoemd.
Mister "S"
Vaarpraktijk kregen we op de kruiser de Ruyter . Hier stonden we aan het roer en ondervonden we hoe moeilijk het was om een rechte koers te varen.
Een schip stuurt nu eenmaal niet als een auto. Als je na een koersverandering het roer weer midscheeps brengt blijft het schip gewoon nog even zijn bocht doorzetten.
Zaak is dus om tijdig te stutten ( tijdig tegenroer geven ). Bij een roerganger die het niet onder de knie kreeg, vormde het kielzog een slingerende witte baan over de zee.
Met enig leedvermaak werd dan gevraagd of Mister "S" soms aan het roer stond.
Ook het varen met zeil- en roeisloep werd geleerd, evenals het loden met de dertig meter lange loodlijn, waarmee de diepte kon worden afgelezen aan de hand van de rode, witte en blauwe lapjes.
DE KAAN
De onderofficieren van het matrozenvak, de dekonderofficieren, hadden eigen namen.
Men spreekt niet van korporaal, sergeant, majoor of adjudant, maar respectievelijk van kwartiermeester, bootsman, schipper en opperschipper.
In het marinejargon werd de schipper meestal de Kaan genoemd. Hij was bijna altijd de chef d'equipage op het schip
Dat was een chef algemene zaken, een belangrijk man.
Onder meer omdat hij de wachtlijsten opstelde en chef was van het onderofficiersverblijf dat de Gouden Bal wordt genoemd. Schippers kregen soms minder voor de hand liggende functies.
Want dekonderofficieren leerden ook kustnavigatie dus werden vaak geplaatst op bijv. Sleepboten van de Marine en in latere stadia veelal op de Mijnveegvloot.
Tegenwoordig zijn de taken van matrozen drastisch veranderd. Alleen afmeren gebeurt nog grotendeels op de oude manier.
Het aantal matrozen, onder wie ook meisjes, is sterk ingekrompen. Zij maken nu deel uit van de Operationele Dienst Nautische Dienst.
de Matrozen konden zeilen, roeien en wrikken. Al met al moest je een paar stevige handen aan je lijf hebben en overal voor inzetbaar zijn !
ALLEMANSEINDJE
Belangrijk was het splitsen en knopen, dat iedere matroos moest beheersen.
Voor iedere bevordering moest er weer een werkstuk worden gemaakt, telkens wat moeilijker.
Een veel gevraagd examenstukje was het bekende allemanseindje, het sierlijke stukje touw dat aan de klepel van de scheepsbel hangt. In menig Helderse huiskamer kom je het tegen als siervoorwerp, en ook in iedere kroeg van de havensteden kom je er wel een tegen aan een scheepsbel.
Of het maken van een lijfsysing, een soort lus die je om je lijf moest doen met daaraan een tros ter voorkoming dat je ergens naar beneden of buitenboord kon vallen bij gevaarlijk werk. Tegenwoordig noemen ze het een "sleng "
De grote dekken van het oude schip leenden zich ook uitstekend om een andere matrozentaak te vervullen: het regelmatig terugkerende dekschrobben, roestbikken en het soppen van de dekhuizen.
Ook werden zij getraind in het omgaan met katrollen en allerlei hijsinstallaties.
Want als er aan boord van een schip wat gehesen of getakeld moest worden dan was dat de taak voor de dekdienst, zoals de club matrozen met het kader ook wel werd genoemd.
Mister "S"
Vaarpraktijk kregen we op de kruiser de Ruyter . Hier stonden we aan het roer en ondervonden we hoe moeilijk het was om een rechte koers te varen.
Een schip stuurt nu eenmaal niet als een auto. Als je na een koersverandering het roer weer midscheeps brengt blijft het schip gewoon nog even zijn bocht doorzetten.
Zaak is dus om tijdig te stutten ( tijdig tegenroer geven ). Bij een roerganger die het niet onder de knie kreeg, vormde het kielzog een slingerende witte baan over de zee.
Met enig leedvermaak werd dan gevraagd of Mister "S" soms aan het roer stond.
Ook het varen met zeil- en roeisloep werd geleerd, evenals het loden met de dertig meter lange loodlijn, waarmee de diepte kon worden afgelezen aan de hand van de rode, witte en blauwe lapjes.
DE KAAN
De onderofficieren van het matrozenvak, de dekonderofficieren, hadden eigen namen.
Men spreekt niet van korporaal, sergeant, majoor of adjudant, maar respectievelijk van kwartiermeester, bootsman, schipper en opperschipper.
In het marinejargon werd de schipper meestal de Kaan genoemd. Hij was bijna altijd de chef d'equipage op het schip
Dat was een chef algemene zaken, een belangrijk man.
Onder meer omdat hij de wachtlijsten opstelde en chef was van het onderofficiersverblijf dat de Gouden Bal wordt genoemd. Schippers kregen soms minder voor de hand liggende functies.
Want dekonderofficieren leerden ook kustnavigatie dus werden vaak geplaatst op bijv. Sleepboten van de Marine en in latere stadia veelal op de Mijnveegvloot.
Tegenwoordig zijn de taken van matrozen drastisch veranderd. Alleen afmeren gebeurt nog grotendeels op de oude manier.
Het aantal matrozen, onder wie ook meisjes, is sterk ingekrompen. Zij maken nu deel uit van de Operationele Dienst Nautische Dienst.